Maasziekenhuis Bij Nacht
  1. Home
  2. Behandeling & onderzoek
  3. Sondevoeding thuis voor kinderen
Patiëntenfolder

Sondevoeding thuis voor kinderen

Uw kind krijgt thuis sondevoeding. In deze folder leest u meer over sondevoeding, de materialen die u nodig heeft en de verschillende manieren voor het geven van sondevoeding.

Wat is sondevoeding?

Bij sondevoeding wordt er een slangetje (sonde) ingebracht via de neus naar de maag. Via de sonde krijgt uw kind voeding.

Er zijn verschillende redenen voor het geven van sondevoeding:

  • Uw kind kan niet slikken;
  • Uw kind kan niet goed slikken;
  • Uw kind is in een slechte lichamelijke conditie;
  • Drinken uit de fles of borst is te vermoeiend;
  • Uw kind heeft een bepaald dieet dat alleen met sondevoeding gegeven kan worden.

Veilig en verantwoord sondevoeding leren geven

Het geven van sondevoeding is een voorbehouden handeling. Dit betekent dat deze handeling in principe alleen door deskundigen (bijv. een kinder-/neonatologie verpleegkundige) uitgevoerd mag worden. De (kinder-/neonatologie) verpleegkundige mag deze handeling wel aan u overdragen. Als uw kind naar huis gaat, krijgt u in de week voorafgaand aan het ontslag op de afdeling een gerichte training. U leert om de handelingen rond het sondevoeding geven goed en veilig uit te voeren. Eventueel kunt u het inbrengen van de sonde ook leren, maar dat is niet noodzakelijk om met uw kind naar huis te kunnen. Het inbrengen kan ook door bijvoorbeeld een (kinder) thuiszorgorganisatie gedaan worden.
De handelingen worden eerst op de afdeling door een (kinder- en/of neonatologie) verpleegkundige voor gedaan. Vervolgens oefent u onder begeleiding en tot slot kunt u de handelingen zelfstandig uitvoeren. U traint aan de hand van de checklist. Als u heeft laten zien dat u het goed genoeg kunt (voldoende bekwaam bent) wordt deze lijst door de verpleegkundige afgetekend.


Checklist

De punten die bij het volgen van de checklist aan bod komen:

  • controleren van de sonde;
  • geven van sondevoeding;
  • leren inbrengen van een sonde;
  • fixeren van een sonde;
  • verwijderen van een sonde;
  • bereiden van sondevoeding;
  • toedienen van medicatie;
  • verzorgen van de neus en mond.

1. Het controleren van de sonde

Om veilig sondevoeding te geven moet er iedere keer dat uw kind sondevoeding krijgt, gecontroleerd worden of de positie van de sonde juist is. Ter hoogte van het neusgat is op de sonde een markering met een watervaste stift aangebracht. Deze moet zichtbaar zijn.

2. Het geven van sondevoeding

Uw kind krijgt voeding via de sonde. Hoe bereidt u de voeding? Heeft de voeding de juiste temperatuur? Waarop let u tijdens het geven van de voeding? U leert de juiste signalen van uw kind herkennen.

3. Het leren inbrengen van een sonde

Als u het prettig vindt mag u zelf leren om een sonde in te brengen. Afhankelijk van welke sonde uw kind heeft moet deze vervangen worden na 1 of 6 weken. Het leren inbrengen van een sonde is geen voorwaarde om vervroegd naar huis te gaan en gaat volgens een procedure die vooraf aan u overhandigd wordt en samen met u aangeleerd wordt (zie pagina 21).
Voor ieder kind zoeken we contact met een specialistisch team van de thuiszorg die onder andere thuis een sonde in kan komen brengen. Of er wordt een afspraak met de arts gemaakt voor contact met de kinderafdeling.

4. Het fixeren van een sonde

Wij leren u om de sonde op een veilige wijze te fixeren (vastplakken). U krijgt thuis hetzelfde fixatiemateriaal als er op de afdeling gebruikt wordt.

5. Het verwijderen van een sonde

Als u twijfelt of de sonde in de juiste positie zit, dan moet u deze kunnen verwijderen. Als uw kind verkleurt tijdens het geven van de voeding, stopt u en verwijdert de sonde. Deze zit dan niet goed. Bij reacties zoals hikken, misselijkheid, braken en hoesten last u een pauze in om daarna te kunnen beoordelen of de klachten over gaan.

6. Het toedienen van medicijnen

Uw kind krijgt in het ziekenhuis de medicijnen in vloeibare/oplosbare vorm door de sonde. Sommige kinderen krijgen als ze naar huis gaan medicijnen mee. Dit kunt u door de sonde geven. Spoel het dan altijd na met maximaal 5 ml lauwwarm water of met 2 ml lucht, afhankelijk van de gemaakte afspraak.
Als uw kind zelfstandig leert drinken en de sonde niet meer nodig heeft, kunt u de medicatie in de wangholte of met een beetje voeding via de speen geven. Sommige medicatie kan eventueel ook in zetpil vorm gegeven worden.

7. Het verzorgen van de neus en mond

Een sonde zorgt voor prikkeling van het neusslijmvlies, waardoor er extra slijm (snot) wordt aangemaakt. De neus kan hierdoor verstopt raken, wat het drinken moeilijker maakt.

Aandachtspunten bij bovenstaande handelingen

1. Controle ligging neusmaagsonde

Controleer altijd eerst de ligging van de sonde na het inbrengen van de sonde en voordat u voeding of medicijnen toedient. Het kan zijn dat de sonde te diep of juist niet diep genoeg ligt. Ook kan uw kind de sonde er een stukje uit hebben getrokken of gehoest. In beide gevallen moet u de sonde opnieuw controleren en vastplakken.

A. Controle door middel van visuele inspectie.
B. Controle door middel van pH-meting en beoordeling maaginhoud.

A. Werkwijze bij visuele inspectie
Voer een visuele inspectie uit bij elke handeling aan de neusmaagsonde (bijv. voeding geven, medicatie toedienen). Kijk dan naar het markeringspunt, de fixatie en als het mogelijk is de mond-/keelholte.

  • Controleer het vastgestelde markeringspunt op de sonde dat de juiste ingebrachte lengte aangeeft.
  • Controleer de fixatie van de pleister. Fixeert de pleister inderdaad de sonde (hangt de sonde er niet los tussen)?
  • Inspecteer als het mogelijk is de mond-/keelholte. Ligt de sonde zichtbaar in de keel en niet opgekruld?
  • Bij afwijkingen is er mogelijk sprake van dislocatie. Controleer in dat geval de positie opnieuw met behulp van een pH-meting.

B. Werkwijze pH-meting en beoordeling maagsap
Het opzuigen van maaginhoud en het meten van de pH (zuurgraad) is een goede methode om onderscheid te kunnen maken tussen vocht (aspiraat) uit de luchtwegen en uit de maag. Deze controle wordt alleen uitgevoerd na het inbrengen van de sonde en als na visuele inspectie gedacht wordt dat de sonde niet meer goed zit.

  • Spuit met een 5-10 ml spuit de sonde door met 2-5 ml lucht.
  • Trek enkele druppeltjes maaginhoud op.
  • Beoordeel het maagsap.
  • Bepaal de Ph. Gebruik hiervoor een pH-strip met waarden in ieder geval tussen 2.0 en 9.0 en stapjes van 0.5, lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing.
  • Beoordeel de uitslag van de pH-meting. De pH waarde moet ≤ 5.5 zijn dan zit deze op de juiste positie.

Als er geen maaginhoud kan worden verkregen:

  • Leg uw kind op de (andere) zij.
  • Probeer opnieuw enkele druppels maaginhoud op te trekken.

Als er nog geen maaginhoud wordt verkregen:

  • Wacht 15-30 minuten.
  • Probeer opnieuw enkele druppels maaginhoud op te trekken.

Als er nog geen maaginhoud kan worden verkregen:

  • Laat uw kind, als het lukt, wat voeding drinken. Probeer dit dan op te trekken.

Als er nog geen maaginhoud kan worden verkregen:

  • Verwijder de sonde en breng deze opnieuw in.
  • Als u de sonde niet zelf inbrengt overleg dan met de (kinder) thuiszorg, als deze als achterwacht ingeschakeld is, om te overleggen wat te doen of bel met de kinderafdeling.

Wanneer de pH >5.5 is herhaal de pH-meting circa 10 minuten na het inbrengen nogmaals.
Is de pH nog steeds >5.5 start dan nog niet met voeden en herhaal de pH-meting na 30-60minuten.
Als de pH weer >5.5 is, overleg dan met de (kinder) thuiszorg of de kinderafdeling.

2. Zelf toedienen van voeding

Wat en hoeveel uw kind aan voeding nodig heeft, krijgt u van de kinderarts of diëtist te horen. Het geven van de voeding door de sonde kan op verschillende manieren gedaan worden, namelijk: zelf toedienen met een spuit, te ‘hevelen’ of via een voedingspomp.

  • Was uw handen.
  • Leg de spullen klaar; sondevoeding op lichaamstemperatuur en een spuit van 20 tot 50ml, afhankelijk van de hoeveelheid voeding.
  • Controleer de positie van de maagsonde.
  • Geef de voeding op kamertemperatuur of lauwwarm.
  • Neem uw kind zo mogelijk op schoot en geef het, net zoals bij een normale maaltijd, enige afleiding. Laat kleine kinderen eventueel meezuigen op een fopspeen. Zorg ervoor dat uw kind tijdens het geven van de voeding niet naar de sonde kan grijpen en deze onbedoeld kan verwijderen.
  • U geeft de voeding door de stamper van de spuit langzaam in te drukken. Te snel gegeven voeding geeft kans op spugen en/of diarree.
  • U kunt er ook voor kiezen om de voeding te ‘hevelen’. In dat geval haalt u de stamper uit de spuit en giet de voeding in de spuit. Door de zwaartekracht loopt de voeding langzaam in de maag. Door de spuit hoger of lager te houden kunt u de snelheid van het inlopen bepalen.
  • Let tijdens het geven van de voeding op de reacties van uw kind zoals misselijkheid, hoesten, zich niet lekker voelen. Stop met geven van de voeding zodra uw kind een van deze reacties vertoont en probeer na enige tijd het resterende deel te geven.
  • Beëindig de voeding door de sonde met maximaal 5 ml lauwwarm water door te spuiten of volgens afspraak. Dit voorkomt verstopping van de sonde door indroging van oude voeding.

Via een voedingspomp

Een voedingspomp is een hulpmiddel om sondevoeding toe te dienen. Bij elke voedingspomp hoort een passend toedieningssysteem, een zogenaamde pompset. Door de pomp op de juiste manier in te stellen, kunt u de inloopsnelheid van de voeding regelen.

  • Verzamel alle benodigde materialen: de voeding, de pomp, voedingssysteem en spuiten.
  • Was uw handen.
  • Maak de voeding warm, kamertemperatuur of lauwwarm.
  • Vul het voedingssysteem.
  • Controleer de positie van de maagsonde.
  • Sluit het voedingssysteem aan.
  • Stel de voedingspomp in op aantal ml per uur.
  • Spuit na toediening de maagsonde door met maximaal 5 ml lauwwarm water of volgens afspraak.

De spuit mag in de thuissituatie 24 uur gebruikt worden (wel steeds na gebruik de zuiger en de huls uit elkaar halen en onder stromend water spoelen en droog bewaren). Na 24 uur de spuit weggooien.

3. Inbrengen van de sonde

Bij het inbrengen van de sonde kan deze in de luchtpijp terecht komen. Het kind kan gaan hoesten en verkleuren. Dit houdt op als de sonde direct verwijderd wordt. Geef geen druk als u weerstand voelt, maar schuif de sonde iets terug en probeer het opnieuw.

4. Fixeren van sonde

Als de neusmaagsonde goed zit, zet deze dan vast met een pleister op de wang en neus van uw kind. Doe dit zodanig dat er geen drukplekken en/of ernstige huidbeschadiging/wonden aan de neus-(vleugel) kunnen ontstaan (bijvoorbeeld door druk van de sonde). Gebruik eventueel een huid beschermende onderlaag op de wang. Bevestig de sonde als dat nodig is ook met een pleister aan de kleding op de rug op circa 20-25 cm.

5. Verwijderen van de sonde

Maak het plakmateriaal rustig los. Bij het verwijderen moet de sonde altijd dicht zitten. Een restje voeding, dat eventueel nog in de sonde zit, kan anders in de keel terecht komen. Verwijder de sonde in één vloeiende beweging en daarna zo nodig pleisterresten.

6. Het toedienen van medicijnen

Eventuele medicijnen kan uw kind in de meeste gevallen via de sonde toegediend krijgen. Vraag dit altijd na bij de arts of verpleegkundige van uw kind. Medicijnen die de sonde kunnen verstoppen moeten extra worden verdund met water.
In het algemeen geldt:

  • Poeders oplossen in lauw water.
  • Drank hoeft niet vermengd te worden.
  • Bij gebruik van tabletten altijd met de apotheker overleggen of deze vermalen mogen worden en geschikt zijn om door een sonde toe te dienen.

7. Het verzorgen van de neus en de mond

U kunt neusdruppels van fysiologisch zout voor de voeding geven om ervoor te zorgen dat het neusje goed open blijft.
Het is belangrijk om 3 keer daags de mondholte te verzorgen als uw kindje weinig/niets drinkt. Dit kan met een nat gaasje. De lippen kunt u met vaseline verzorgen.

Mogelijke problemen

Misselijkheid en braken

Sommige kinderen zijn tijdens of na het inlopen van de voeding misselijk of braken de voeding uit. Dit kan door de aandoening komen die uw kind heeft of door de bijwerking van een bepaalde behandeling. Daarnaast kan de misselijkheid of het braken ook komen door:

  • Te snel inlopen van de voeding.
  • Te grote hoeveelheid voeding per portie.
  • Te zware voeding.
  • Vertraagde maagontlediging.
  • Verkeerde ligging van de sonde.
  • De medicatie.
  • Infectie.

Als u zelf geen vergissingen heeft gemaakt bij het bereiden of het in laten lopen van de voeding, raadpleeg dan de behandelend arts van uw kind.

Diarree

Sommige kinderen krijgen diarree van sondevoeding. Mogelijke oorzaken hiervan zijn:

  • Te snel inlopen van de voeding.
  • Te grote hoeveelheid voeding per portie.
  • Te koude voeding.
  • Te diep liggende sonde.
  • Bacteriële besmetting.
  • Verkeerde samenstelling voeding.
  • Slecht functionerend maagdarmkanaal.
  • Gebruik van antibiotica of andere medicijnen.

Als u alles volgens afspraak heeft uitgevoerd, overleg dan met de behandelend arts op welke manier de diarree kan verminderen.

Verstopte sonde

De sonde kan verstopt raken door:

  • Klonterige voeding.
  • Onvoldoende naspoelen met water, waardoor voedingsresten in de sonde achterblijven.
  • Combinatie medicijnen en voeding.

Probeer de sonde weer open te krijgen met een 10 ml spuitje en lauw water. Maak met de stamper van de spuit steeds trekkende en pompende bewegingen. Gebruik nooit koolzuurhoudende dranken, omdat de sonde hiervan gaat klonteren.

Uitbraken van de sonde

Als uw kind de sonde uitbraakt, maak dan de pleister los en trek de sonde voorzichtig uit de neus. Soms is de sonde voor een gedeelte in de mond opgekruld of hangt het uiteinde uit de mond, ook dan moet de sonde verwijderd worden.

Pijnlijke mond

Doordat uw kind minder eet of drinkt, produceert het mondslijmvlies ook minder speeksel. Hierdoor kunnen er irritaties en soms zelfs infecties van de mondholte ontstaan. Het is daarom belangrijk om de mond minstens 3 keer daags schoon te maken met een gaasje met afgekoeld, gekookt water. Vanaf 4 maanden kan dit gewoon met kraanwater. De lippen kunt u met een lippen crème verzorgen.

Onderhouden van de mondfunctie

Door de sondevoeding mist uw kind bepaalde bewegings- en gevoelservaringen rondom de mond. Dit kan bij zuigelingen en peuters de ontwikkeling van de mondfuncties beïnvloeden. Het is goed om uw kind dan positieve prikkels te geven. Dit voorkomt problemen bij de overgang naar gewone voeding.

Dit kunt u doen door:

  • Geluid- en mondspelletjes/brabbelen.
  • Hand-mondcontact en speelgoed-mondcontact te stimuleren.
  • Uw kind te laten zuigen tijdens de sondevoeding (fopspeen, pink).
  • Uw kind smaken aan te bieden in de mond of eventueel enkele hapjes te laten eten.
  • Tanden poetsen met een zachte tandenborstel.

Probeer de eetsituatie zo gewoon mogelijk te houden en zorg voor een goede houding voor uw kind. Ook voor grotere kinderen is het belangrijk dat zij tussendoor (als dit is toegestaan) blijven eten of drinken wat zij lekker vinden. Deze hapjes hoeft u niet af te trekken van de hoeveelheid sondevoeding, tenzij de arts dit anders met u afspreekt.

Mogelijke problemen

Een aantal problemen die kunnen ontstaan bij een kindje met sondevoeding thuis kunt u als ouder zelf oplossen. Voor een aantal problemen moet u hulp inschakelen. Hieronder vindt u de meest voorkomende problemen en oplossingen op een rij. Mocht u twijfelen of het niet vertrouwen neem dan altijd contact op met de huisarts of kinderafdeling van het Maasziekenhuis Pantein.

Probleem / Oorzaak / Oplossing
Probleem Oorzaak Oplossing
Uw kind verkleurt Maagsonde zit niet in de maag Direct stoppen met de sondevoeding en de maagsonde verwijderen en opnieuw in (laten) brengen
Spugen/verslikken

De voeding wordt te snel toegediend

 

Er wordt een te grote hoeveelheid gegeven

 

De voeding is te geconcentreerd

 

De maagzonde ligt niet goed

Houd uw kind rechtop en stop met de sondevoeding. Probeer het na 10 tot 30 minuten weer

Controleer of er geen fout is gemaakt bij de bereiding of toediening

Controleer of er geen fout is gemaakt bij de bereiding of toediening


Controleer de ligging

Voeding wil niet door de maagsonde

De maagsonde zit verstopt door:

  • De sonde zit geknikt
  • Klonterige voeding
  • Onvoldoende naspoelen met water/lucht

Controleer de doorgankelijkheid.

Controleer de voeding op klontjes.
Probeer de sonde weer open te krijgen met een klein spuitje lauw water (3-5 ml). Maak met de stamper van de spuit steeds trekkende en pompende bewegingen. Lukt het niet de sonde open te krijgen dan de maagsonde verwijderen en opnieuw (laten) inbrengen

Irritatie van de neus De maagsonde komt tegen de neuswand aan De maagsonde op tijd (laten) verwisselen en telkens van neusgat wisselen.
Gebruik voor de verzorging van de neus een in water gedrenkt gaasje of wattenstaafje (tot de leeftijd van
4 maanden steriel water). Zo nodig kunt u de neus druppelen of sprayen met een fysiologische zoutoplossing.
Irritatie van de mond-/keelholte Doordat uw kind minder of niet eet of drinkt, produceert het mondslijmvlies ook minder speeksel. Hierdoor kunnen er irritaties ontstaan.

Bij zuigelingen: na het geven van de voeding het mondje schoonmaken met een gaasje gedrenkt in water. Smeer de lippen dun in met vaseline om uitdroging te voorkomen.

Bij grotere kinderen:

  • 3 maal daags tanden poetsen
  • Mondje vochtig houden door regelmatig te spoelen met kraanwater
  • Lippen soepel houden met vaseline
Diarree

Een te grote hoeveelheid voeding per keer.

Verkeerde samenstelling van de voeding.

Te snel toedienen van de sondevoeding.

Een te diep liggende maagsonde.

De hoeveelheid en samenstelling van de voeding controleren

De hoeveelheid en samenstelling van de voeding controleren.

De snelheid van het toedienen aanpassen.

De ligging van de sonde (laten) controleren.

Aanhoudende prikkelhoest of benauwdheid De sonde is verschoven en mogelijk in de luchtpijp terecht gekomen. Stop onmiddellijk de toediening van de voeding. Verwijder de sonde. Neem contact op met de (kinder)thuiszorg of de kinderafdeling.
De sonde komt er uit via de mond of zit opgekruld achter in de keel Veel hoesten of spugen. Stop de toediening van sondevoeding onmiddellijk. Verwijder de sonde.
Misselijkheid

Voeding te snel ingelopen.

Te veel voeding gegeven.

Voedingen te snel achter elkaar.

Veel lucht in de maag.

Sonde zit te diep of te ondiep.

Controleer ligging van de sonde.

Eventuele lucht verwijderen met een spuit.

Voeding langzamer laten inlopen.

Voorraad benodigde materialen is op.

Te weinig besteld.

Veel gebruikt.

Vervaldatum is verstreken.

Nieuwe voorraad bestellen.

 

Inbrengen sonde en controleren

Wat heeft u nodig:

  • nieuwe sonde;
  • 10 cc spuitje;
  • Fixomull stretch pleister;
  • watervaste stift;
  • eventueel bekertje water.

Werkwijze inbrengen sonde

  • Bij zuigelingen kunt u de sonde inbrengen terwijl uw kind ligt. Grotere kinderen nemen liever een halfzittende houding aan. Zij kunnen bijvoorbeeld op schoot zitten.
  • Was vooraf uw handen en droog ze goed af.
  • Leg van tevoren alle materialen klaar. Knip ook alvast de pleisters.
  • Bepaal vooraf hoever u de sonde moet inbrengen. Het bepalen van lengte van de neus-maagsonde doet u door deze af te meten van het puntje van de neus, via de oorlel, naar 'het midden tussen het borstbeen en de navel'. Dit is de NEMU-methode (nosetip-earlobe-midxyphoïd-umbilicus). Markeer deze plaats op de sonde met een watervaste stift.
  • Maak de sonde nat door de eerste 10 centimeter in een bekertje lauwwarm water te doen.
  • Breng daarna de sonde in tot u weerstand voelt. Dit is meestal na 5 tot 12 centimeter, afhankelijk van de grootte van uw kind en dus de grootte van de neus. Wacht bij weerstand even tot uw kind slikt. Dit kunt u stimuleren door uw kind op uw vinger of op de fopspeen te laten zuigen. U kunt ook uw kind een slokje water geven (als dit is toegestaan) of in zijn of haar gezichtje blazen. Schuif tijdens de slikbeweging de sonde rustig door totdat de markering op de sonde bij de neus zit.
  • Controleer daarna of de sonde in de maag ligt.
  • Als de sonde goed zit, plak deze dan meteen goed vast op de wang. Dan kan deze er niet meer uit glijden. Het is belangrijk dat de pleister aansluit tegen het neusgat waar de sonde in zit, zodat uw kind de sonde er niet makkelijk uit kan trekken. Plak de sonde ook weer niet te strak vast, omdat dit drukplekken geeft op de neusvleugel.
  • Als uw kind een gevoelige huid heeft, plak dan eerst een stukje beschermingsplaat op de huid en pas daarna de pleister. Vraag hierover eventueel advies aan de verpleegkundige.
  • Van het inbrengen van de sonde kunnen kinderen tranen in hun ogen krijgen, zonder dat ze echt huilen. Het is belangrijk dat u uw kind daarna troost en complimentjes geeft.

Stappenplan Sondevoeding toedienen door ouders

Specialismen